10 april 2006


Het belang van het 2 factor model


Vennix legde zijn respondenten 42 uitspraken voor over de '(beweeg)redenen' om aan travestie te doen. (Ik zet 'redenen' tussen aanhalingstekens omdat het niet om een rationele afweging gaat.) In deze 42 uitspraken bleken vervolgens (via correlationele analyse / factoranalyse) de uitspraken te reduceren tot 6 clusters. (Een dergelijk cluster van items wordt ook wel factor of schaal genoemd.) Als 1 uitspraak van zo'n cluster belangrijk wordt gevonden door een respondent, worden de andere uitspraken van het cluster doorgaans ook belangrijk gevonden en omgekeerd.

Van deze 6 clusters of schalen bleken op grond van de antwoorden 2 schalen door de respondenten niet vaak belangrijk gevonden te worden. Dit waren Sociale Contacten als Vrouw en Gebrekkige Mannelijke Identiteit. De overige 4 clusters/schalen blijken bij bestudering van de correlatietabel (p. 58) terug te brengen tot 2 factoren/clusters. D.w.z. deze 3 schalen correleren onderling hoog.

Cluster/factor I: Seksuele Opwinding
--------------------------------------------
Seksuele Opwinding

Cluster/factor II: Prettig Anders als Vrouw (PAV)
--------------------------------------------
Gendertranspositie (aangetrokken worden door vrouwenrol)
Innerlijk Welbevinden
Anders Zijn


Uitgaande van dit onderzoek voeren travestieten dus in doorsnee in meer of mindere mate 2 groepen redenen aan voor hun travestie.
I. de seksuele opwinding die het verkleden levert;
II. zich prettig en anders voelen in de vrouwenrol en door die vrouwenrol aangetrokken worden.
Dit lijkt vermoedelijk niet vreselijk wereldschokkend. Toch is het dat bij nadere beschouwing mijns inziens wel.

Allereerst blijven er van de 42 uitspraken uiteindelijk slechts 2 groepen over waarin ze vrijwel allemaal ondergebracht kunnen worden. (Enkele niet, daarover later meer.) Dit wil niet automatisch zeggen dat er voor travestie geen redenen aangevoerd zouden kunnen worden die buiten deze 2 groepen vallen. Vennix heeft immers wel veel verschillende uitspraken voorgelegd, maar lang niet alle mogelijke. Uiteindelijk blijkt hij dus slechts een beperkt aantal soorten uitspraken voorgelegd te hebben, namelijk 2. Maar gegeven die beperking, is de reductie van 42 uitspraken naar 2 groepen van uitspraken een belangrijke vereenvouding.

Het laat ook zien, hoe krachtig de analysemethoden van modern kwantitatief onderzoek kunnen zijn. Vennix begint ruwweg met een bestand van 40x400 of 16000 antwoorden. Door de statistische analyse blijkt dat uiteindelijk neer te komen op 2 getalletjes per respondent. Met kwalitatief onderzoek, ook rijkelijk op dit terrein voorhanden, zijn dergelijke resultaten nooit gerealiseerd en valt dit ook niet te realiseren omdat de hoeveelheid verbanden (ruwweg 40x40:2=800) dermate gigantisch is dat dit voor een mens niet meer valt te overzien of te bevatten.

Het is dan verleidelijk om te denken in termen van factoren. Er zijn 2 factoren gevonden. We interpreteren dat al snel als: er zijn 2 bepalende factoren voor travestie. Dat is echter pertinent onjuist. Deze factoren voorspellen niet bij een steekproef van wel en niet-travestieten. Deze factoren beschrijven de antwoorden van een groep travestieten. De ondervraagde travestieten kunnen dus als het ware hun antwoord geven door voor de 2 factoren aan te geven welk belang ze daar aan toekennen. Deze factoren zijn dus zo gekozen dat ze de verschillen tussen de respondenten zo goed mogelijk in beeld brengen. Een factor moet zo veel mogelijk variantie in de antwoorden binden, heet het in meer technisch jargon.

Wanneer Seksuele Opwinding dus een betrouwbare factor blijkt, wil dat juist zeggen dat de respondenten verschillen in de mate waarin ze belang hechten aan dit cluster van uitspraken. Er zijn dus respondenten die relatief hoog scoren op deze factor en er zijn respondenten die relatief laag scoren op deze factor. Precies hetzelfde geldt voor Factor II of PAV.

Uitgaande van de literatuur en dat wordt ook kort door Vennix bevestigd (p. 58), zou je verwachten dat Seksuele Opwinding een belangrijke reden is voor travestie. Maar in dat geval zou Seksuele Opwinding voor alle of bijna alle respondenten belangrijk moeten zijn en dan zou het dus nooit als factor een belangrijk deel van de antwoordvariantie kunnen binden. Dit blijkt ook uit het percentage respondenten dat aangeeft deze uitspraken gemiddeld belangrijker te vinden dan 'enigszins van belang'. Dat is slechts 52%. Een 48% van de respondenten vindt deze uitspraken dus hoogstens 'enigszins van belang'. Dat is dus veel minder dan je zou verwachten.

Ook zou je verwachten dat veel travestieten iets hebben met de vrouwenrol, en dat ze travestie prettig vinden, etc. Maar wanneer ze dat allemaal zouden vinden, zouden we nooit factor II kunnen vinden. Ook hier ondersteunen de percentages deze conclusie weer. De 3 schalen van deze factor leveren 55%, 50% en 46% respondenten die een gemiddeld belang van (iets) meer dan 'enigszins van belang' aan deze uitspraken hechten. Er zijn dus 45%, 50% en 54% die er minder belang aan hechten.

Beide factoren I en II lijken heel plausibel als (beweeg)reden voor travestie. Het verrassende uit dit onderzoek is dat dat door slechts ongeveer de helft van de respondenten per factor bevestigd wordt. Wanneer we beide factoren combineren, wordt het beeld nog afwijkender van de verwachtingen. Omdat de beide factoren vrijwel ongecorreleerd zijn, is er slechts ruwweg een 25% van de respondenten die factor I en factor II tegelijkertijd van belang vindt. En om dezelfde reden is er ook ruwweg een 25% van de respondenten, die beide factoren eigenlijk minder belangrijk vindt.

Wat verder bijzonder is, is dat de twee factoren I en II in feite niet of amper gecorreleerd zijn. (De correlatie tussen Seksuele Opwinding en Gendertranspositie bedroeg b.v. slechts -.19.)

Je zou in dit geval verwachten dat of:
A. de vrouwenrol aantrekkelijk wordt gevonden door die seksuele opwinding. Maar in dat geval zou je een positieve correlatie verwachten te vinden, en die is er niet.
B. respondenten die seksuele opwinding niet belangrijk (zeggen te) vinden vervolgens meer gemotiveerd zijn door de vrouwenrol of eerder bereid zijn om te zeggen dat ze die aantrekkelijk vinden. Maar in dat geval zou je een negatieve correlatie verwachten en die is er ook niet of amper.

Beide factoren worden ongeveer even belangrijk gevonden. Uit de tabel op p. 57 blijkt dat Factor I (SO) ongeveer 55% respondenten heeft die deze items gemiddeld tamelijk of zeer belangrijk vinden. Voor Factor II zijn de percentages alleen per schaal beschikbaar: 55%, 50%, 46%. Qua belang dat de respondenten aan deze items hechten, lijken de 2 factoren dus vergelijkbaar.

Qua inhoud lijkt de 2de factor wat heterogeen: aantrekkelijkheid van de vrouwenrol, je prettig voelen, anders zijn. Het is dus niet puur de aantrekkingskracht van de vrouwenrol die in Factor II zit. Het is wel heel verleidelijk dat te denken. Ook Vennix heeft het in dit verband over vrouwelijke en mannelijke travestie. Maar in feite negeer je dan de schalen Innerlijk Welbevinden en Anders Zijn in factor II.

Je zou kunnen verwachten dat er voor travestie een aantal zaken belangrijk zijn:
1. seksuele opwinding;
2. het spelen van de vrouwenrol;
3. een gebrekkige mannelijke identiteit;
4. sociale contacten als vrouw (het zich voordoen als vrouw om mannen te 'versieren').
Tenslotte zou je verwachten dat:
5. seksuele opwinding gepaard gaat met of minder de vrouwenrol spelen of juist meer.

Uit dit deel van het onderzoek van Vennix (p. 41-77) blijkt duidelijk dat wanneer je de uitkomsten zorgvuldig analyseert:
1. seksuele opwinding vaak belangrijk wordt gevonden, maar ook vaak niet;
2. het spelen van de vrouwenrol wordt vaak wel belangrijk gevonden, maar ook vaak niet;
3. van een gebrekkige mannelijke identiteit (zich niet man voelen) is slechts zelden sprake;
4. sociale contacten als vrouw worden door de respondenten slechts zelden belangrijk gevonden;
5. er bestaat niet of amper een verband tussen seksuele opwinding en het spelen van de vrouwenrol;
6. travestieten zelf denken niet zo zeer in termen van alleen de vrouwenrol (schaal Gendertranspositie) maar interpreteren factor II veel breder;
7. er bestaat niet of amper een verband tussen Seksuele Opwinding als reden voor travestie en Factor II.

Kortom, ongeveer alle mogelijke ideeen over travestie worden niet bevestigd zodra je de moeite neemt, systematisch kwantitatief onderzoek onder travestieten te doen.

Mijn analyse wijkt op een aantal punten essentieel af van die van Vennix. Dit zijn complexe databestanden waarop complexe technieken worden losgelaten waarbij gemakkelijk iets gemist kan worden of verkeerd geinterpreteerd, etc. Vennix is daarbij van huis uit vooral deskundig op het gebied van travestie, terwijl mijn specialisme primair data-analyse is. Het is voor mij volstrekt ontwijfelbaar dat Vennix een gigantisch onderzoek heeft gerealiseerd en dat zeer fraai, uitgebreid en gedegen gerapporteerd heeft. Het gegeven dat onze conclusies uiteenlopen, verwondert mij op basis van mijn ervaring met het analyseren van veel onderzoeksbestanden niet echt. Enerzijds zijn de berekeningen steeds eenvoudiger uitvoerbaar dank zij computerprogramma's als SPSS, anderzijds wordt de interpretatie door het gebruik van steeds complexere technieken, steeds lastiger. Persoonlijk denk ik dat data-analyse een vak apart is en dat je van onderzoekers niet kunt verwachten enerzijds alles van hun vakgebied te weten en anderzijds volledig op de hoogte te zijn met de mogelijkheden en valkuilen van de moderne data-analyse.

Hoe kunnen we deze uitkomsten nu het beste kort samenvatten? Uitgaande van de antwoorden van de respondenten verschillen de respondenten op 2 dimensies in hun redenen om aan travestie te doen. Namelijk: Seksuele Opwinding en Prettig Anders als Vrouw. Beide dimensies worden door ongeveer de helft van de travestieten als belangrijk gezien, terwijl de andere helft de desbetreffende dimensie als niet of minder belangrijk ziet. Beide dimensies hebben niets of vrijwel niets met elkaar te maken.

0 reacties

Een reactie posten