21 april 2006


Het leermodel


Als het leermodel als verklaring voor travestie correct zou zijn, zou men verwachten dat er een soort ontwikkeling zou zijn. Een man zou de travestie en Factor II moeten leren en dat vergt misschien niet zo lang, maar toch enige tijd. In die periode zou hij een bepaalde ontwikkeling doormaken.

Een man zou dan kunnen beginnen met fetisjistische travestie. Hij raakt erg opgewonden van de vrouwenkleding. De seksuele opwinding is groot en de koppeling met seks is duidelijk. Na enige tijd zou dit dan kunnen overgaan in meer normale travestie. De man raakt minder gemakkelijk opgewonden, de periode waarin hij verkleed is wordt langer en de koppeling met seks minder duidelijk. Inderdaad rapporteren travestieten een belangrijk lagere seksuele opwinding dan fetisjisten (3.6 tegen 4.4 respectievelijk). Verder scoren ze op Factor II belangrijk hoger.

Vervolgens zouden sommige mannen verder kunnen gaan in het spelen van de vrouwenrol. Zij voelen zich vrouw en neigen of worden transseksueel. Inderdaad score de transseksuelen op Seksuele Opwinding nog weer lager en op Factor nog weer hoger.

Ik herhaal hier de eerder gegeven tabel:

-------------------------- fetisjist --------- travestiet ------ transseksueel -----
Factor I ....................... 4.4 ........... 3.6 ........... 2.4 ...........
Factor II ...................... 2.7 ........... 3.3 ........... 3.9 ...........

Een probleem met dit model is dat men een negatieve correlatie zou verwachten dan tussen Factor I en Factor II. Die is er ook wel een klein beetje, maar zeer minimaal. Dit zou echter ook een gevolg kunnen zijn van de ongelijke aantallen over de 3 groepen (respectievelijk 48, 271, 105).

Een mogelijkheid is ook dat het feitelijke leren onder de juiste omstandigheden vrij snel zou kunnen gaan.

Vennix geeft op dit punt voorzover ik kon nagaan, geen verdere informatie. Wel noemt hij in zijn literatuur-overzicht 'Ekins (1997)'. Ekins zou ook informatie verschaffen over de procesmatige ontwikkeling van travestie. Zijn model bestaat in feite een reeks fasen. Fase 1 bestaat uit de eerste ervaringen met omkleden die vaak al voor de puberteit plaatsvinden. Fase 2 bestaat vooral uit fantaseren over vrouwen en kleding. In de derde fase neemt de frequentie van het omkleden toe. In fase 4 krijgt de travestie een plaats in het 'zelfbeeld'. In fase 5 zoekt men gelijkgestemden en kiest men eventueel permanent voor de vrouwenrol. Het vervelende is dat iedere vorm van empirische evidentie niet vermeld wordt of ontbreekt. Is dit dus puur een idee of valt het inderdaad te onderbouwen met onderzoek?

0 reacties

Een reactie posten