Travestie als vorm van autoseksualiteit of autogynaefilie?
Overgrote meerderheid van de travestieten koppelt het verkleed zijn aan seks
In de vorige notitie ging het om de vraag of travestieten homo zijn. Maar is dat in het geval van een travestiet wel een zinvolle vraag? Een belangrijk deel van de travestieten verkleedt zich als vrouw, doet dat thuis en vindt dat seksueel opwindend. Ben je dan homo, of hetero of iets daar tussenin?
Verder zijn er ook nog mensen die helemaal niet aan seks doen, althans niet met anderen. Een kleine 5% van de door Vennix ondervraagde travestieten geeft aan aseksueel te zijn, dus noch op (andere) mannen, noch op (andere) vrouwen te vallen. Omdat vermoedelijk veel mensen met deze 4-de categorie niet bekend zijn, ligt het werkelijke percentage aseksuelen mogelijk nog belangrijk hoger. Dat iemand aangeeft aseksueel te zijn, kan inhouden dat hij in het geheel niet aan sex doet, het kan ook inhouden dat hij het wel doet, maar niet met iemand anders als partner. Dit blijkt ook uit de gegevens van Vennix (p. 78, 79). Het gemiddelde belang dat deze groep toekent aan de items van de schaal MOTSO (seksuele opwinding) is zeer laag (2.5). Maar een klein aantal aseksuelen scoort op deze schaal extreem hoog. In de vergelijkingsgroep van Nederlandse mannen was dit alternatief niet in de vraagstelling opgenomen. Kennelijk is de categorie 'aseksueel' dus nog niet erg bekend.
Een term die in verband met travestie ook wel gebruikt wordt, is 'autogynefilie' (liefde voor zichzelf als vrouw). Deze term is door Blanchard (1989a) ingevoerd aldus Vennix (p. 146). Ik vind deze term wat ongelukkig omdat Blanchard hem vooral bedoelde voor biologische mannen, maar de term in beginsel net zo goed toepasbaar is op biologische vrouwen waarbij echter de betekenis belangrijk wijzigt. Ook is de term niet op voorhand duidelijk en ligt hij lastig in de mond. Mijns inziens is de term 'autoseksueel' (iemand die in seksueel opzicht vooral gericht is op zichzelf) meer voor de hand liggend (hij past in het rijtje), sneller begrijpelijk voor een groot publiek en ook wat algemeen toepasbaarder. Deze term kan immers ook zonder problemen toegepast worden op niet-travestiete mannen en vrouwen. Een mogelijk probleem is dat ook homo-, bi- en heteroseksuelen autoseksueel gedrag ontwikkelen. Het criterium is echter waarop men vooral gericht is. De term aseksueel zou dan beperkt kunnen worden tot mensen die geen of weinig seksueel gedrag ontwikkelen.
Hoevaak komt autoseksualiteit/autogynefilie voor bij travestieten? Vennix (p. 58) vermeldt dat seksuele opwinding bij door hem onderzochte groep travestieten vaak van belang is. 'Bijna tweederde ervaart het dragen van vrouwenkleding haast altijd als seksueel opwindend en driekwart vindt het prettig in vrouwenkleding te masturberen.' Met betrekking tot de seksuele fantasieen speelt 53% altijd of meestal de vrouwenrol en 33% soms de vrouwenrol en soms de mannenrol (p. 143). Enerzijds komt seksuele opwinding tijdens het dragen van vrouwenkleding dus veelvuldig voor, anderzijds het spelen van de vrouwenrol in de seksuele fantasie.
Afgaande op deze gegevens lijkt het plausibel om te veronderstellen dat deze twee zaken soms gecombineerd worden: de fantasie en het dragen van vrouwenkleding worden gecombineerd. Men speelt de rol van vrouw en ervaart dat als opwindend. De basis voor travestie (als seksueel gedrag) is dan dat men vrouwen, vrouwenkleding en de vrouwenrol als opwindend ziet. Iets dat bij heteroseksuele mannen vermoedelijk wel vaker voorkomt.
Welke fantasieen vindt men opwindend? In de lijst die Vennix (p. 146) afvroeg, blijken er slechts 4 te zijn die door meer dan de helft van de respondenten opwindend werden gevonden:
1. het dragen van sexy lingerie;
2. het hebben van borsten;
3. als vrouw met een vrouw vrijen;
4. het dragen van hoge hakken.
Het is jammer dat hier gegevens van een controlegroep van heteroseksuele mannen ontbreekt, maar mogelijk zouden die op dit punt niet eens veel afwijken.
Hoe belangrijk is seksuele opwinding bij travestie? Vennix gebruikte hiervoor een aantal uitspraken die men moest beoordelen op een schaal van 1 tot 5 waarbij 1=niet belangrijk, 2=tamelijk onbelangrijk, 3= enigszins van belang, 4=tamelijk belangrijk en 5=zeer belangrijk.
De uitspraken waren:
1. vanwege de seksuele opwinding;
2. vanwege het erotische gevoel;
3. als erotische fantasie;
4. stimulatie seksuele fantasie;
5. vanwege de seksuele aantrekkingskracht van die kleding.
De 'vraag' was: geef aan inhoeverre bepaalde redenen van belang gedurende het laatste halfjaar een belangrijke rol speelden in de motivatie tot travestie.
Van de respondenten gaf 52% gemiddeld een 4 of een 5 aan op deze schaal bestaande uit 5 uitspraken. Voor iets meer dan de helft was sexuele opwinding dus tamelijk of zeer belangrijk.
Ter vergelijking: Vennix construeerde op soortgelijke wijze nog 5 andere schalen: het anders-zijn in vrouwenkleding, expressie van de vrouwelijke rol, innerlijk welbevinden, beleven van sociale contacten als vrouw, gebrekkige mannelijke identiteit. Alleen de eerste 3 van deze schalen scoorden vergelijkbaar met respectievelijk 55%, 50% en 46%. De laatste 2 schalen bleken qua belang vrij onbelangrijk met 18 en 13 procent.
Men moet zich hierbij realiseren dat deze percentages onderling niet helemaal goed vergelijkbaar zijn doordat het steeds gaat om verschillend geformuleerde uitspraken. De ene verzameling uitspraken kan gemakkelijk wat hoger of lager uitvallen dan een andere serie afhankelijk van de gekozen formuleringen. Dit is overigens een probleem dat Vennix niet vermeldt.
Afgaande op de bovenstaande gegevens lijkt seksuele opwinding gekoppeld aan vrouwenkleding en het dragen daarvan en het spelen van de vrouwenrol voor tenminste drievierde van de respondenten een belangrijke reden.
Als nuancering moet hier wel bij worden opgemerkt dat de respondenten daarnaast ook andere redenen als belangrijk aanmerken. Verder is de verzameling respondenten vrij heterogeen. Wat opgaat voor de helft of wellicht drievierde kan dus heel goed niet of minder opgaan voor de resterende eenvierde.
0 reacties
Een reactie posten