30 april 2006


Travestie en transseksualiteit - I


Soms willen dingen niet zoals ik wil. Deze notitie is daar een voorbeeld van. Het leek simpel toen ik ermee begon, maar als de notitie af is, vind ik hem onbevredigend en begin ik opnieuw. Een nieuwe poging.

Bij respondenten die zichzelf omschrijven als travestiet zijn de redenen om aan travestie te doen min of meer in evenwicht, bleek uit de vorige notitie. Er is seksuele opwinding (factor I) die als het ware de brandstof levert om het proces gaande te houden. Het verkleed zijn wordt ook als prettig ervaren en men voelt zich anders. Verder wordt men aangetrokken door de vrouwenrol en voelt men zich een beetje vrouw. (Deze 3 laatste punten vormen samen Factor II: Prettig en Anders als Vrouw.) Factor I en factor II zijn ongeveer even belangrijk.

Dat de man zich (een beetje) vrouw voelt, hoeft niet zo verwonderlijk te zijn. De man speelt voor zichzelf de rol van vrouw. Dat is vooral voor zichzelf, want sociale contacten als vrouw zijn bij 'pure travestie' nauwelijks van belang. Ook is het bij deze groep niet zo dat ze problemen ervaren met hun mannelijke rol. Iets dat we kunnen zien aan hun score op de GMI-schaal die uiterst laag is.

Uitgaande van het leermodel lijkt dit allemaal goed te kloppen. De man speelt een bepaalde rol die hij als opwindend ervaart. Het is vrije tijd, er is 'flow' en hij leeft (voor zijn idee en gevoel) even als vrouw. Hij voelt zich daardoor anders en hij voelt zich een beetje vrouw.

Een aantal respondenten (slechts ongeveer 10% van het totaal) voelt zich echter 'meer transseksueel dan travestiet' of 'transseksueel'.

Deze 'meer trans' groep wijkt op een aantal punten duidelijk af van de groep 'pure travestieten' in de redenen die men belangrijk vindt voor het verkleden. De onderstaande tabel laat zien:
1. Men voelt zich veel meer vrouw en vindt de vrouwenrol veel meer voldoening geven (GT stijgt van 53% naar 85%);
2. Men voelt zich zeer gebrekkig man(De GMI neemt toe van 18 naar 63%);
3. Het verkleed zijn vindt men iets prettiger en anders als pure travestieten (IW+AZ stijgt van 60 naar 68%);
4. Men vindt seksuele opwinding veel minder belangrijk (SO gaat van 65 naar 35%);
5. Men vindt sociale contacten als vrouw belangrijker (SCV gaat van 28% naar 45%).



-------------------------- puur trav ----------- meer trans ----------
Gendertranspositie ------- 53% -------------------- 85%
IW+AZ ---------------------- 60% ------------------- 68%
GMI -------------------------- 18% ------------------- 63%
SCV -------------------------- 28% ------------------- 45%
Seksuele Opwinding ------ 65% ------------------- 35%
---------------------------------------------------------------------------
GMI=Gebrekkige Mannelijke Identiteit IW+AZ=(gemiddelde van)Innerlijk Welbevinden en Anders Zijn SCV=Sociale Contacten als Vrouw. De gemiddelden zijn hier uitgedrukt in procenten van de totale schaal lengte. De schaal begon op 1 en eindigde op 4. Een gemiddelde van 2 komt dus overeen met een percentage van 25%.



Hoe moeten we deze uitkomsten begrijpen en interpreteren?

De verklaring is voor een deel simpel. Factor I, Seksuele Opwinding, voor deze groep is laag. Factor II, Prettig en Anders als Vrouw is hoog. Deze groep valt dus in de tweede cel van onze 2x2-tabel. De cel van de Rustige Vrouwen. De travestieten die zichzelf benoemen als 'meer transseksueel dan travestiet' en zij die zich benoemen als 'transseksueel' vallen vooral in de groep Rustige 'Vrouwen'.

Als de 'meer trans'-groep vooral in de cel van de Rustige 'Vrouwen' valt, kan er dan ook iets gezegd worden over de andere cellen? De groep fetisjisten valt vermoedelijk vooral in de derde cel van de tabel: de Opgewonden Mannen. De groep die zichzelf benoemt als travestiet en niet transseksueel moet dan kennelijk vallen in de cellen 1 en 4: de Rustige Mannen en de Opgewonden Vrouwen. Hierboven merkte ik al op dat bij travestieten kennelijk factor I en factor II ongeveer in evenwicht zijn. In cel 1 zijn beide factoren laag, in cel 4 zijn beide factoren hoog. Dit zou dan kloppen.

Terug naar de groep 'meer trans'.

Transseksualiteit werd vroeger gezien als iets dat in het verlengde lag van travestie. Later (in de jaren 80) werd transseksualiteit gezien als iets wezenlijk anders dan travestie. Buhrich en McConaghy (1977b) kwamen tot deze conclusie op basis van een vergelijking van 35 travestieten met 29 MV-transseksuelen, aldus Vennix (p. 125). Transseksuelen voelden zich 'significant' vaker altijd vrouw zowel als ze gekleed waren als wanneer zij naakt waren. Travestieten zouden daarom een mannelijke identiteit hebben en MV-transseksuelen een vrouwelijke, aldus nog steeds Vennix.

In de hierboven vermelde gegevens lijkt de 'meer trans' groep vrij probleemloos als een normale subgroep travestieten te passen. Factor I (SO) is laag en factor II (PAV) is hoog, maar omdat dit factoren zijn waarop travestieten verschillen, kan dit op zich prima.

Seksuele Opwinding (SO) is weliswaar vrij laag, maar niet zo laag dat ze niet meer van belang zou zijn. De score zou dan eerder rond de 10 of 15% liggen of nog lager. Voor het leermodel is dit een belangrijk punt omdat zonder die koppeling met seks het model als het ware haar basis verliest. Transen lijken dus, zo gezien, in beginsel normale travestieten, hoewel ze als subgroep op een aantal punten wat lijken af te wijken.

Vennix komt tot een soortgelijke conclusie door inspectie van een aantal histogrammen van de diverse schalen o.a. van GMI (p. 125 e.v.). Al deze histogrammen laten niet 2 toppen zien, maar nemen geleidelijk af. In het geval dat transseksualiteit iets totaal anders zou zijn dan travestie, zou men een duidelijke tweedeling verwachten en dus op zijn minst 2 toppen. De ene voor de travestieten, de andere voor de transen. Alle histogrammen zijn echter mooi continu aflopend of stijgend. Op basis van de histogrammen is er dus kennelijk geen strikt onderscheid tussen travestiet en trans.

Op basis van de motivatie-schalen e.d. lijkt er dus geen reden te zijn om te veronderstellen dat transseksualiteit en travestie twee aparte fenomenen zouden zijn. Met die constatering zou deze notitie in beginsel afgesloten kunnen zijn.

Op dat punt aangekomen ontstond het onbehagelijke gevoel. Op een aantal punten laten de verzamelde gegevens namelijk wel een aantal 'merkwaardigheden' zien.

1. Een eerste punt dat opvalt, is dat GT in verhouding tot IW en AZ eigenlijk veel te hoog is. GT, IW en AZ vormen samen factor II en blijken doorgaans ook in gelijke mate omhoog te gaan. In dit geval gaat GT echter 32% omhoog en IW+AZ 8%. Deze mannen zijn dus als het waren overdreven sterk gericht op de vrouwenrol en voelen zich in extreme mate vrouw.

2. Een tweede merkwaardigheid is de hoge GMI. Voor normale travestieten is GMI laag. Bij deze groep is de GMI echter meer dan 3x de normale hoogte. Deze mannen voelen zich dus niet alleen in extreme mate vrouw, maar ze hebben ook grote problemen met de mannenrol. In beginsel zijn dat echter 2 totaal verschillende zaken. Je kunt aan de ene kant de vrouwenrol prachtig vinden en aan de andere kant ook de leuke kanten van de mannenrol zien. Voor normale travestieten zijn die problemen met de mannenrol niet of amper aanwezig. Een normale travestiet kan zich verkleden tot een leuke vrouw en die rol met overgave spelen, maar daarna ook in de mannenrol weer redelijk tot uitstekend functioneren. Voor deze groep trans-mannen is het echter een soort keuze: als je pro-vrouw bent, ben je contra-man. Een intrigerende vraag die in dit verband naar voren kwam, was: Hadden deze mannen die problemen met de mannenrol altijd al of ontstonden die mogelijk pas na de travestie-sessies?

3. Een derde merkwaardigheid drong zich op. IW+AZ waren hoog. Voor de schaal Anders Zijn (AZ) lag het gemiddelde 0.24 hoger dan bij 'pure trav'. Maar transen profileren zichzelf graag als vrouw. Ze voelen zich niet alleen vrouw, ze zijn het ook. Maar in dat geval zou AZ niet hoog mogen zijn. Want als je vrouw bent, kun je je als vrouw verkleed, moeilijk anders voelen, lijkt het. Zo stellen transen ook dat ze zich niet verkleed, vrouw voelen. AZ zou dus relatief laag moeten zijn, maar was dat niet.

4. Een vierde punt was de lage score op SO (Seksuele Opwinding). Transen bagatelliseren vaak het belang van SO. De score leek hiermee in overeenstemming. Maar bij nadere inspectie is de score op SO te hoog om daadwerkelijk irrelevant te kunnen zijn en lijkt de score nog steeds te hoog om aan te nemen dat seks geen rol meer speelt. In dat geval zou men immers eerder een score rond de 10% of lager verwachten zoals bij GMI voor 'puur trav'. Eerder merkte ik al op dat uitgestelde en onregelmatige seks als een efficiente bekrachtiger zou moeten kunnen fungeren voor travestie. Als een soort zuinige 'motorbrandstof'. Dit alles uitgaande van het eerder besproken leermodel.

Aan de ene kant lijken de gegevens er dus duidelijk op te wijzen dat transseksualiteit in het verlengde van travestie ligt, aan de andere kant leken er een aantal punten in de gegevens te zitten om te denken dat er iets afwijkends aan de hand zou kunnen zijn.

1 reacties

Anonymous Anoniem zei...

zeer informatief,
ik ben voor mijn achtste
bezig met mijn seksualitiet
en ik heb vrouwelijk gevoelens altijd

dinsdag, oktober 07, 2014  

Een reactie posten