09 april 2006


Travestie en waarden-vrijheid


Travestie is een geladen begrip. We staan niet neutraal tegenover iets als travestie. Het is slecht, afkeurenswaardig, pervers. Of het moet eigenlijk kunnen. Anderen zullen zeggen: waarom eigenlijk niet? Waarom zouden mannen geen vrouwenkleren mogen dragen? Kortom: er wordt heel uiteenlopend over gedacht.

Onderzoekers worden verondersteld objectief te staan tegenover dat wat ze onderzoeken. Dat eist de wetenschappelijke methode hebben we geleerd. Tegelijkertijd is die onderzoeker ook een mens met alle hebbelijkheden en beperkingen die mensen eigen zijn. De onderzoeker heeft zijn eigen agenda, zijn eigen referentiegroep, zijn eigen uitgangspunten en zijn eigen doel.

Mensen beweren bij voorkeur die dingen die in hun eigen referentiegroep goed vallen. Als je voorganger bent in de Gereformeerde Kerk ga je liever niet roepen dat Allah groot is. Iets soortgelijks geldt ook voor onderzoekers. Talloos zijn de voorbeelden van onderzoekers die iets nieuws ontdekken en dat niet durven of kunnen publiceren omdat het afwijkt van de gevestigde opvattingen. Met andere woorden: ook bij onderzoekers is conformisme troef, ook al moeten de conclusies en de gegevens daarvoor soms wat aangepast. Dat hoort niet, maar ondertussen gebeurt het wel gemakkelijk.

Wat is het voordeel van objectiviteit als conformisme heel vaak meer oplevert? Wetenschap is een lange termijn onderneming. Pas als wetenschappers als groep kans zien die drang tot sociaal aangepaste antwoorden, te beteugelen, ligt de natuur voor ons open. Tot het zover is, lopen we wel door die wondere wereld, maar is ons begrip beperkt tot dat wat we al door onze cultuur geleerd hebben. Wil je dus echt de wereld om je heen beter gaan begrijpen, dan zul je die neiging tot sociaal aangepaste antwoorden enigszins moeten proberen te onderdrukken. En voor mensen is dat uitermate moeilijk omdat we primair sociale wezens zijn, die niet zo zeer interesse hebben voor de wereld om ons heen, maar primair gericht zijn op het verdedigen van onze plaats in de groep.

Wetenschappers zeggen daarom dat objectiviteit de mooiste wetenschap oplevert, maar voor mensen is dat streven naar objectiviteit een bijna onmogelijke opgave.

Wanneer je als wetenschapper dan vallende stenen bestudeert, heb je het relatief gemakkelijk. Vallende stenen zeggen ons niet zo veel, we staan er neutraal en daarom objectief tegenover. Dat verandert pas op het moment dat zo'n wetenschapper tot de conclusie komt dat de aarde om de zon draait in plaats van andersom. Op dat moment werd het wereldbeeld van de mensen drastisch verstoord en dat vonden ze niet leuk.

De bestudering van travestie in verhouding tot vallende stenen is daardoor een stuk lastiger. Met betrekking tot travestie hebben we immers duidelijke opvattingen.

In literatuur over travestie is dit probleem ook constateerbaar. De 'onderzoeker' ziet bij voorbeeld travestie als een seksuele perversie en gebruikt zijn onderzoek of publicatie in meer of mindere mate om dit standpunt te verspreiden. Zo merkt Vennix op p. 59 op: 'Op de suggestieve en declasserende wijze waarop Stoller doorgaans over travestie schrijft, is door Verschoor (1990b) al gewezen.'

Stoller weet behalve dat het om een seksuele perversie gaat, ook te melden dat travestie een vorm van fetisjisme is en het gevolg zou zijn van een gestoorde mannelijke identiteit. Hij weet zelfs waar die gestoorde mannelijke identiteit door veroorzaakt wordt: een dominante moeder en een vader die niet bij de opvoeding betrokken is.

Op het punt van de gestoorde mannelijke identiteit heeft Vennix gegevens verzameld. Slechts 13% van de respondenten vindt de items van de schaal Gebrekkige Mannelijke Identiteit (GMI) tamelijk of zeer belangrijk. In de overgrote meerderheid van de gevallen lijkt dit dus geen rol te spelen. Verder vindt Vennix (p. 58) een significant negatieve correlatie van -.25 tussen GMI en Seksuele Opwinding. Die twee gaan dus duidelijk niet samen. Dit in tegenstelling met wat Stoller beweerde, aldus Vennix (p. 59).

Aan de andere kant komt travestie uit een Gebrekkige Mannelijke Identiteit dus soms wel voor (13%) ook al is het misschien niet zo vaak.

Maar ook pro-travestie onderzoekers zijn in dit opzicht menselijk. Zo vermeldt Vennix in de tabellen wel gegevens over de schaal Seksuele Opwinding en schrijft hij daar ook wel kort iets over (p. 58, 2de alinea), maar vervolgens gaat hij na de 'weerlegging van Stoller' (p. 59) al snel over op het 'mannelijke en vrouwelijke subsysteem in relatie tot travestiemotivatie'. Hij doelt daarmee globaal op factor II: Prettig Anders als Vrouw (PAV). Dit gaat ongeveer 10 blz. door (p. 59-69). In dat verband weet hij te melden: 'Naarmate het vrouwelijke subsysteem (lees: PAV) zich sterker ontwikkelt neemt deze seksuele aantrekkingskracht en het belang ervan af.' Maar de correlatie tussen Gendertranspositie en Seksuele Opwinding was weliswaar significant verschillend van 0 maar bedroeg slechts -.19 (p. 58, tabel 20). In feite zijn deze twee schalen dus niet of amper gecorreleerd! (Ze hebben minder dan 4% gemeenschappelijke variantie.) Iets dat kennelijk niet echt leuk wordt gevonden.

Kortom: het is lastig om bij de bestudering van travestie je opvattingen thuis te laten.

0 reacties

Een reactie posten