05 mei 2010


Het onderzoek 'Transgenders en werk' -- deel 1

In 2005 begon Paul Vennix met de dataverzameling van Transgenders en werk. Inmiddels zijn we 2010 en is het verslag van dit onderzoek verschenen: hier.

Het is dan gemakkelijk om te vragen of het niet wat sneller had gekund. Maar onderzoek doen valt vaak tegen. Verder moest Paul op een gegeven moment het onderzoek in zijn eigen vrije tijd afmaken en gooide een auto-ongeluk roet in het eten. Tenslotte was het verslag klaar en bleef het opnieuw geruime tijd om onduidelijke redenen liggen bij het NISSO. Gelukkig is het er nu en in zijn totaliteit is het een gedegen stuk werk dat veel informatie bevat. Dat neemt niet weg dat er op punten ook kanttekeningen zijn te plaatsen.

Het rapport is niet dun (151 bladzijden exclusief bijlagen e.d.) en het is geen simpele kost. Sommige stukken zijn behoorlijk droog. Andere stukken bevatten zoveel informatie, dat niet meer snel duidelijk is wat de grote lijn is. Het valt dus te verwachten dat niet veel mensen gemotiveerd zijn om het verslag nauwkeurig en uitgebreid door te nemen. Ik zal hierna proberen te rapporteren wat ik eruit haalde. Ik beperk me daarbij tot M-V transgenders tenzij ik anders aangeef.


Vragenlijst

Het feitelijke onderzoek bestond uit een on-line vragenlijst die in de periode van oktober 2005 tot april 2006 kon worden ingevuld. Oproepen om de lijst in te vullen werden verspreid via websites van transgender-organisaties. Het medisch centrum van de VU werd gevraagd de 'cliënten' van het Genderteam te benaderen hiervoor, maar de VU wilde niet verder gaan dan een mededeling op het prikbord.

In totaal begonnen mensen 722 keer aan het invullen van de vragenlijst. In sommige gevallen begonnen dezelfde mensen opnieuw omdat er een foutmelding optrad. Andere mensen haakten af of door de lengte van de lijst of door zo'n foutmelding. Uiteindelijk vulden 386 respondenten alle (voor hen bestemde) vragen in.


Definitie en aantal transgenders

Vennix begint zijn verslag met een definitie van transgenders die ik interessant vind. Onder transgenders worden diegenen verstaan bij wie de genderidentiteit niet overeenkomt met hun sekse bij geboorte en/of bij wie de genderexpressie afwijkt van de sociale en culturele kenmerken van hun sekse. Op deze manier zijn transgenders zowel mensen die zich niet thuis voelen in hun biologische sekserol (transseksuelen) als mensen die zich niet gedragen overeenkomstig hun biologische sekserol (travestieten).

Deze definitie wijkt subtiel af, van wat gebruikelijk is. Transgenders zijn mannen en vrouwen die op een of andere manier tussen de 'echte' mannen en de 'echte' vrouwen invallen. Dat iemand zich misschien niet erg 'man' voelt, maakt hem nog geen transgender. Pas op het moment dat hij zich afwijkend manifesteert, wordt hij, of hij wil of niet, in sociaal opzicht transgender.

Vennix splitst de totale groep transgenders vervolgens op in drie subgroepen: 1. travestieten, 2. transseksuelen, 3. transgenderisten.

Travestieten verkleden zich als vrouw vaak voor de seksuele opwinding, vindt Vennix. De omvang van die groep schat hij op grond van bevolkingsonderzoek op 2,8%. Ik denk dat dit overdreven nauwkeurig is, want in werkelijkheid zegt natuurlijk lang niet iedereen eerlijk dat hij regelmatig aan travestie doet om klaar te komen.

De transseksuelen zijn mensen die een geslachtsaanpassing aangevraagd of ondergaan hebben. De omvang van deze groep is volgens Vennix 1 van de 3500 mannen. Dit komt neer op 0,03%.

De transgenderisten zouden tussen travestieten en transseksuelen inzitten. De term 'transgenderist' is niet echt standaard en is vooral een term die Vennix gebruikt. Vennix heeft deze groep in feite nodig voor de mannen die zich zonder volledige geslachtsaanpassing (soms of altijd) openlijk vrouwenkleren dragen. Vermoedelijk behoort hij zelf tot deze groep net als ik.

Vennix schat de omvang van deze groep als volgt. Transgenderisten zouden een 'ambivalente genderidentiteit' bezitten. Uit bevolkingsonderzoek blijkt dat een 5% van alle mannen op de vraag of men zich soms vrouw voelt, bevestigend te beantwoorden. De conclusie is dan dat dus 5% van alle Nederlandse mannen transgenderist is, net als Vennix zelf.

Vervolgens worden de percentages voor groep 1 en groep 3 bij elkaar opgeteld en wordt de conclusie getrokken dat maar liefst 8% van alle Nederlandse mannen transgender is.

Ik denk dat dit te kort door de bocht is. De mannen die aangeven zich soms vrouw te voelen, zullen ook vaak mannen zijn die thuis vrouwenkleren aantrekken. Die twee percentages zullen dus voor een groot deel overlappen en kunnen niet zo maar bij elkaar opgeteld worden.

Verder is het in het kader van dit onderzoek naar transgenders en werk niet relevant of een man zich thuis kleedt in vrouwenkleren. Klassieke travestieten lopen uiteraard liever niet te koop met die vreemde gewoonte. De weinige klassieke travestieten die zich op straat wagen, proberen dat onopvallend en onherkenbaar te doen. De grote groep klassieke travestieten loopt daardoor normaal niet de kans op het werk gediscrimineerd te worden.

Ook wanneer een man zich soms vrouw voelt of waant, heeft dat normaal geen gevolgen. Ook dat is iets dat je normaal niet onnodig van de daken gaat roepen. En omdat het niet bekend is, kan het dus ook niet leiden tot discriminatie.

Er zijn slechts twee groepen transgenders die wel gediscrimineerd kunnen worden. Dat zijn de transseksuelen en dat zijn mannen waarvan bekend is dat ze soms of altijd in travestie lopen. Vennix noemt dit 'transgenderisten' omdat hij kennelijk de benaming 'uit de kast gekomen travestieten' pijnlijk vindt.

Hoe groot is die groep uit de kast gekomen travestieten? Deze groep bestaat in de eerste plaats uit showgirls, dragqueens, vrouwelijke mannen en homoseksuele travestieten. Verder bestaat deze groep uit klassieke transgenders die wel uit de kast gekomen zijn, maar niet een volledige geslachtsaanpassing wilden ondergaan. Over de grootte van deze twee groepen bestaan bij mijn weten geen echte cijfers. Op basis van mijn eigen indrukken denk ik dat het aantal showgirls belangrijk kleiner is dan het aantal transseksuelen. Het aantal zonder volledige geslachtsaanpassing uit de kast gekomen klassieke transgenders lijkt me nog veel kleiner. Wanneer ik dus zeer royaal schat, zou deze groep op zijn gunstigst net zo groot kunnen zijn als de groep M-V transseksuelen, dus hooguit een 0,03% van alle Nederlandse mannen.

De groep transgenders die dus te maken kan krijgen met discriminatie op het werk of bij het zoeken van werk lijkt dan maximaal 0,06% van alle Nederlandse mannen te zijn. Dit komt neer op minder dan 10.000 mannen. In absolute zin nog steeds een groot aantal, maar toch belangrijk kleiner dan de 7,83% die Vennix suggereert.


Eerder onderzoek

Vennix presenteert uit eerder onderzoek van anderen enkele cijfers over de arbeidsparticipatie van transseksuelen. Zo vindt Narimanov (2005) voor 2002 en 2005 dat steeds slechts 58% van de door hem ondervraagde transseksuelen een betaalde baan had. Ook een aantal andere cijfers die hij hier (p. 2-3) presenteert, komen hiermee overeen of zijn nog slechter. Veel transseksuelen zitten dus zonder betaald werk.

Hoe vergaat het transseksuelen met werk? Vennix geeft uitkomsten van Whittle (2000) en Whittle et al (2007).
- Eén op de drie transseksuelen werd door de werkgever het werken onmogelijk gemaakt en moest elders werk zoeken.
- Twee op de vijf transseksuelen werd gedurende de transitie gepest.
- De helft van de transseksuelen werd tijdens de transitie gediscrimineerd.

Bij dit soort uitkomsten, moet men zich realiseren dat deze gebaseerd zijn op de antwoorden van transseksuelen zelf. In mijn ervaring -- en dit wordt verderop in het verslag door gegevens van Vennix bevestigd -- zien M-V transseksuelen zichzelf als vrouw. Daardoor is het moeilijk te accepteren, dat andere mensen dat niet zo zien. Verder verwachten transseksuelen veel positiefs van de transitie waardoor het moeilijk is negatieve gevolgen te zien. In werkelijkheid zullen de percentages dus vermoedelijk belangrijk hoger liggen dan wat gerapporteerd wordt.

Vennix verwijst tenslotte nog naar het onderzoek van Motmans (2009) onder 244 Belgische transgenders. Ongeveer de helft (47%) hield het transgender-zijn volledig verborgen. Meer dan een kwart (26%) is vanwege de transgender-achtergrond van werk veranderd. Dat betekent dus dat de helft die het niet verborgen hield in dit onderzoek, ongeveer in de helft van de gevallen ander werk moest zoeken.

Samenvattend levert het onderzoek uit de literatuur dat Vennix samenvat, het volgende beeld, dat dus mogelijk in feite nog te positief gekleurd is.
- Bijna de helft van de transseksuelen (42%) zit zonder werk.
- Door de transitie verliezen veel transseksuelen hun werk (minimaal 1/3 en maximaal de helft).
- Minstens de helft van de transseksuelen wordt tijdens en na de transistie gepest en/of gediscrimineerd volgens eigen opgave.

0 reacties

Een reactie posten